Categorie archief: juridisch

Zoenende advocaat -update-

Gisteren schreef ik over een advocaat die door de Raad van Discipline in Amsterdam op de vingers was getikt omdat hij door het zoenen van een verdachte niet de afstandelijkheid in acht had genomen die van een advocaat wel verwacht mag worden. Dat het in het bewuste geval ging om een advocaat die goed bevriend was met de betreffende verdachte, deed er naar het oordeel van de Raad van Discipline niet toe.

Vandaag werd mij uit doorgaans betrouwbare bron duidelijk dat de betreffende advocaat in hoger beroep gaat tegen het oordeel van de Raad van 25 augustus 2010.

Het beroep zal worden behandeld door het Hof van Discipline in Den Bosch. De behandeling zal naar verwachting maanden op zich laten wachten.

Ik ben benieuwd of de advocaat gedurende die tijd zijn lippen op elkaar kan houden.

De zoenende advocaat

Een advocaat dient zich te gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt.

Maar wat precies binnen de grenzen van het betamelijke valt en wat daarbuiten is op voorhand niet altijd duidelijk. Daarom, en vanwege het feit dat een advocaat bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in beginsel een grote vrijheid heeft om te handelen zoals hij denkt dat het goed is, komen er bij de raad van discipline, de tuchtrechter voor advocaten, nogal eens klachten binnen over advocaten waarvan wordt vermoed dat ze over de grens zijn gegaan.

Voor alle duidelijkheid, de grens van het betamelijke.

Volgens de Dikke van Dale betekent betamelijk: behoorlijk, passend.

Onlangs beoordeelde de raad van discipline een klacht van een hulpofficier van justitie. De klacht was gericht tegen een advocaat die zich op het politiebureau vervelend had gedragen. Wat was er gebeurd?

Agenten hadden een vrouw naar het politiebureau meegenomen van wie het rijbewijs ingenomen moest worden. Waarom dat nodig was blijkt niet uit de uitspraak van de raad maar ik heb reden om aan te nemen dat het om een verdenking van rijden onder invloed ging.

De verdachte had geen rijbewijs of ander legitimatiebewijs bij zich. In verband daarmee belde de verdachte een vriend; advocaat van beroep.

De vriend kwam korte tijd later met het rijbewijs van de verdachte naar het politiebureau en legitimeerde zich bij binnenkomst als advocaat waarna hij de verdachte in ieder geval heeft gezoend op haar wangen in aanwezigheid van de politie. Over wat er verder allemaal is gebeurd daar lopen de lezingen over uiteen maar feit is dat de advocaat, door de agenten omschreven als zeer recalcitrant, uiteindelijk het politiebureau is uitgezet.

Voordat de politie die maatregel nam werd van de advocaat eerst nog een blaastest afgenomen. Kennelijk werd vermoed dat het recalcitrante gedrag voortvloeide uit het overmatig gebruik van alcohol. De uitkomst van de blaastest bleek negatief. Dus positief voor de advocaat.

De raad van discipline die het gedrag van de advocaat moest beoordelen was helder in haar oordeel:

“De raad is van oordeel dat verweerder door het zoenen van de verdachte niet de afstandelijkheid in acht heeft genomen die mag worden verwacht van een advocaat die beroepshalve contact heeft met een verdachte, ook al is hij met deze persoon bevriend.”

Dus nog los van eventueel vervelend gedrag was de advocaat door zoenen de grens van de ongeschreven regels overgegaan.

Aan de advocaat werd de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Slechts een waarschuwing, een oproep om niet meer te doen. Of beter, nooit meer een zoen.

Ik kan me niet herinneren ooit een verdachte te hebben gezoend. Maar mijn vrienden komen natuurlijk ook nooit op een politiebureau.

Vakantie

Een dokter kan de deur van zijn praktijk wel een paar weken sluiten om met vakantie te gaan, maar ook zonder witte jas blijft hij dokter.

Zoals politieagenten 24 uur per dag politieagent zijn, verwachten mensen van een arts dat hij altijd klaarstaat om medische hulp te verlenen. Maar is die verwachting terecht?

Die vraag is de afgelopen jaren in het medisch tuchtrecht aan de orde geweest. De casus was als volgt.

Tijdens een trekvakantie in Nepal komt een Nederlandse toeriste lelijk ten val met een pijnlijke pols tot gevolg. De plaats van onheil was ongelukkig. De dichtstbijzijnde doorgaande weg lag op 2 dagen lopen.

Met behulp van een drager, een sjerpa en haar man was de vrouw met veel pijn en moeite in staat een overnachtingsplaats te vinden. Het was de bedoeling om van daaruit een arts te raadplegen. De drager en de gids werden met dat doel erop uit gestuurd.

Ver hoefden ze niet te zoeken. In de overnachtingsplaats zelf bleek bij toeval een groep Nederlandse toeristen aangekomen te zijn. Een van hen was internist. De gids en de drager vroegen de arts, die zich na een barre bergtocht van 8 uur net stond op te frissen, of hij even mee wilde komen om naar de pols van de vrouw te kijken.

De arts legde uit dat hij internist was, niets van botten wist en adviseerde een andere arts te zoeken.

Lees: hij had er geen zin in.

In het dorp werd al snel een Franse arts gevonden die wel bereid was medische hulp te verlenen. De pols van de vrouw bleek gebroken en met behulp van verzamelde bamboestokjes gespalkt. Dat verlichtte de pijn zodanig dat de vrouw in staat was om de volgende verder te lopen naar een plek die met de auto bereikbaar was.

Ondertussen had de Nederlandse internist van het reisgezelschap vernomen dat er medische bijstand was verleend. Hij dacht verder niet meer aan de vrouw met haar zere pols.

Terug in Nederland liet de toeriste het er niet bij zitten. Ze diende tegen de internist een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Volgens haar had de arts gehandeld in strijd met de algemene norm van artikel 47 van de Wet BIG waaruit voortvloeit dat iemand die in zijn hoedanigheid van arts om bijstand wordt gevraagd, de juiste zorg dient te betrachten.

De arts voerde uitvoerig verweer maar dat mocht hem niet baten. Het tuchtcollege was van oordeel dat het handelen van de arts niet in overeenstemming kon worden gebracht met de normen en waarden die tot uitdrukking worden gebracht in de Nederlandse artseneed en legde de arts een waarschuwing op.

Vakantie in het verre buitenland of niet.

De arts kon zich met dat oordeel niet verenigen en ging in beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag.

Daar kwam wederom de kernvraag aan bod: Heeft in een situatie als de onderhavige een BIG-geregistreerde arts een plicht tot het bieden van zorg of hulp buiten zijn werk of diensttijd en, zo ja, hoe ver strekt die verplichting?

Art. 47 Wet BIG bepaalt met betrekking tot de vraag of een arts buiten werk- of diensttijd een plicht heeft tot het bieden van zorg of hulp, dat een in het BIG register ingeschreven arts onderworpen is aan tuchtrechtspraak “terzake van degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheid behoeft”.

Na een uitvoerige afweging van alle omstandigheden kwam het Centraal Tuchtcollege op 19 augustus 2010 tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodgeval als bedoeld in de Wet BIG en dat de arts met betrekking tot zijn handelen of nalaten tuchtrechtelijk geen verwijt kon worden gemaakt. Immers, het vermoeden van een gebroken pols kan niet als calamiteit of noodsituatie worden gezien, de vrouw had na haar val nog minstens een uur kunnen lopen en de arts was, naar zijn eigen oordeel, niet zodanig deskundig onderlegd dat hij op een adequate wijze hulp als internist had kunnen bieden op het gebied van de traumatologie.

Om de ongelukkige toeriste niet helemaal in de kou te laten staan overwoog het college nog wel: “Dit laat onverlet dat de situatie van klaagster erg vervelend voor haar is geweest en dat de arts op een andere wijze dan hij heeft gedaan blijk zou hebben kunnen geven van zijn betrokkenheid bij de situatie van klaagster.”

Moreel zou het de arts misschien gesierd hebben indien hij iets meer betrokkenheid had getoond. Maar (tuchtrechtelijk) verwijtbaar was het niet.

Hoogleraar gezondheidsrecht Legemaate noemt de uitspraak van het college alleszins straight. ‘Je hoeft niet altijd dokter te zijn’, zo vat hij de uitspraak samen.

Toch laat dit voorbeeld zien dat Nederlandse artsen op moeten passen. Ook in het verre buitenland kun je je niet helemaal aan de blik van Hippocrates onttrekken. Je zult (als arts) wel moeten beoordelen of er sprake is van een noodsituatie, alvorens je besluit om je witte jas in je koffer te laten zitten.

Smart thinking

Passende straf

Begin juli schreef ik over Henk, die gedagvaard was om te verschijnen bij de politierechter. Vandaag vond de strafzaak in Leeuwarden plaats.

Henk werd verweten dat hij een ongeval had veroorzaakt en de plaats van dat ongeval had verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken, en verder dat hij had gereden zonder dat hij beschikte over een geldig rijbewijs. Daarnaast wilde de officier van justitie dat een eerder opgelegde voorwaardelijke celstraf zou worden omgezet in een onvoorwaardelijke celstraf.

Ik had Henk vooraf gewaarschuwd dat de officier van justitie de mogelijkheid had om de tenlastelegging te wijzigen. Henk zou in dat geval niet alleen rekening moeten houden met een veroordeling voor het rijden zonder geldig rijbewijs op de dag van het ongeval zelf maar ook in de daaraan voorafgaande periode van 18 maanden. Maar gelukkig hield de vertegenwoordigster van het openbaar ministerie het bij de oorspronkelijke tenlastelegging.

Over het bewijs van beide feiten viel weinig te zeggen. Henk had bij de politie een bekentenis afgelegd en herhaalde bij de rechter zijn eerder afgelegde verklaringen. Daarnaast waren er getuigen. Nee, het ging niet zozeer om de vraag of er een veroordeling zou volgen maar of het zou lukken Henk uit de gevangenis te houden. En dat was een hele kluif.

Ter zitting kwam al snel de justitiële documentatie aan bod. Henk was weliswaar nog geen 30 maar toch al zesmaal met justitie in aanraking geweest voor soortgelijke overtredingen. De rechter begon in staccato op te sommen. Meerdere keren rijden onder invloed, het verlaten van de plaats van een ongeval, snelheidsovertredingen en zelfs een overtreding van de Scheepvaartverkeerswet. Geldboetes, rijontzeggingen, werkstraffen, een proeftijd. Koele feiten, zakelijk op een rij gezet.

Het woord hardleers viel. Henk zakte steeds dieper onderuit in zijn stoel.

Maar ik wenkte hem omhoog. Hij moest zijn verhaal doen, stugge Fries of niet. Wilde hij een celstraf ontlopen dan was het op z’n minst zaak om zoveel mogelijk persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen.

Gelukkig, hij begon te praten.

Nadat hij afgelopen winter door de politie was gebeld in verband met de slippartij op de besneeuwde weg, brak Henk. Eindelijk kon/moest hij zijn verhaal doen. En dat luchtte op. Hij had verteld over zijn dubbelleven. Voor zijn baan als chauffeur had hij een rijbewijs nodig. Zonder dat roze papiertje zou hij ontslagen worden en zou hij zijn hypotheek niet meer kunnen betalen. Zijn ouders wilde hij niet weer teleurstellen, dat had hij als jonge twintiger al te vaak gedaan. Daarom verzweeg hij tegenover alles en iedereen dat zijn rijbewijs in 2008 ongeldig was verklaard. Hij hield de schijn van een normaal leven op, vertelde zijn werkgever en directe omgeving niets en werkte gewoon door.

Vragen over je werk vermijden en vooral geen ongelukken maken onderweg was het devies. Dan komt niemand er achter. Maar anderhalf jaar later ging het uiteraard een keer fout. Niet vanwege alcohol. Henk dronk al een tijd niet meer. Nee, winterse weersomstandigheden braken hem op.

Natuurlijk werd Henk direct ontslagen toen hij zijn werkgever had ingelicht. Geen werk, geen uitkering en nauwelijks perspectief. Maar na 24 sollicitaties mocht hij op gesprek komen bij een distributiecentrum. 13 weken later zijn ze daar nog steeds erg tevreden over hem.

De ervaring leert dat rechters behoud van een baan en stabiliteit in iemands leven belangrijk vinden en daar bij hun oordeel rekening mee houden als de omstandigheden dat toelaten. Zo ook in dit geval.

Henk kreeg een werkstraf van 70 uren en een rijontzegging voor de duur van 4 maanden. Daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen met een proeftijd van 2 jaren. De eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd omgezet, maar niet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar in een werkstraf van 28 uren. Missie geslaagd.

Op de vraag of dit nu gerechtigheid is zullen de meningen wel verdeeld zijn. De rechter gaf aan de opgelegde straf passend te vinden. Henk vond dat hij van geluk mocht spreken. En ik? Ik was blij de uitdaging te zijn aangegaan.

Concurrentiebeding

Een arbeidsovereenkomst regelt vaak niet alleen de betrekkingen tussen een werkgever en werknemer gedurende het dienstverband, maar kan ook zien op de periode daarna.

In veel arbeidsovereenkomsten is een concurrentiebeding opgenomen. Dat zorgt er voor dat een werknemer na afloop van de dienstbetrekking niet zonder meer kan overstappen naar een directe concurrent van de werkgever. Mits schriftelijk vastgelegd met een meerderjarige werknemer is een dergelijk beding rechtsgeldig.

De meeste werkgever denken er voor het sluiten van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met een directeur, manager of sales-agent wel aan om een concurrentiebeding te maken, maar vergeten dat er gedurende het dienstverband zodanige veranderingen kunnen plaatsvinden dat een eerder afgesproken concurrentiebeding niet meer geldt. Een concurrentiebeding dat bijvoorbeeld is overeengekomen met iemand die in het jaar 2002 als verkoopmedewerker in dienst is getreden, dient niet meer als rechtsgeldig te worden beschouwd als diezelfde werknemer in 2009 is doorgegroeid naar een functie van manager R&D en als zodanig zijn ontslag indient.

Dat terwijl een 20 jaar oude arbeidsovereenkomst op zichzelf wel geldig is om het bestaan van een dienstverband aan te tonen.

Het gerechtshof in Leeuwarden heeft onlangs nog maar eens bevestigd hoe belangrijk het is dat bij functiewijzigingen, andere afspraken omtrent een concurrentiebeding worden gemaakt.

Als een beding zwaarder is gaan drukken kan het zijn geldigheid verliezen.

Volgens de Hoge Raad-uitspraak Brabant/Van Uffelen uit 1979 moet bij een functiewijziging van een werknemer een nieuw beding worden overeengekomen als de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. In zijn algemeenheid is niet te zeggen wanneer dat wel en wanneer dat niet het geval is.

Ook hier geldt het door juristen veel gebruikte adagium ‘dat hangt ervan af’.

De raadsheren uit Leeuwarden vonden uiteindelijk dat een functieverandering van hoofd bedrijfsbureau naar projectleider/calculator bij een bedrijf dat drijvende woningen (arken) bouwt, niet van zo ingrijpende aard was dat een nieuw beding op zijn plaats was.

De werkgever had geluk, de werknemer die bij een concurrent wilde werken mocht aan het oude beding gehouden worden.

Maar uit het arrest blijkt toch ook wel dat de werknemer (lees: zijn advocaat) niet erg goed beslagen ten ijs kwam. De vordering van de werknemer werd namelijk ook afgewezen omdat er geen enkele onderbouwing was aangedragen.

Wie stelt moet immers bewijzen.

En wie dat nalaat hangt zomaar in de touwen van de juridische boksring.

Verdediging

Op een dinsdagmorgen vroeg krijgt de politie een melding dat er een supermarkt in een klein dorp in Friesland is overvallen. De dienstdoende surveillancewagen in de regio spoedt zich ter plaatse.

Bij de plaats delict aangekomen staan een aantal supermarktmedewerkers buiten, voor het magazijn de politie op te wachten. In het magazijn treft de politie diverse huilende mensen aan, allemaal zeer ontdaan.

Nadat Slachtofferhulp was geïnformeerd om zich over de slachtoffers te ontfermen ging de politie op onderzoek uit in de supermarkt, die die ochtend nog niet open was geweest. Het was pas 7.30 uur.

In de buurt van de kassa’s lagen rollen tape op de grond. Iets verderop lag een aantal geldrolletjes en diverse tie rips. De deur naar een kantoor stond open. In het kantoor stond een kluis. En die kluis was leeggehaald.

Kort na de melding van de overval kreeg de politie van een getuige door dat bij de bewuste supermarkt 3 personen met bivakmutsen en donkere kleding naar een blauwe auto toeliepen die met piepende banden wegreed toen iedereen was ingestapt. De getuige was nog net in staat een deel van het kenteken te noteren. 14-KB-.. Alle politie-eenheden krijgen de opdracht uit te kijken naar de blauwe auto.

Uiteindelijk duurt het zo’n 15 minuten totdat de auto gevonden is en door 2 politiewagens en een motoragent stopgezet kan worden. Alle inzittenden worden door middel van de zgn. autoprocedure uit het voertuig gepraat.

In de auto zaten 4 jongemannen, de oudste nog geen 22 jaar oud. Naast de verdachten vond de politie in de auto nepvuurwapens, een stroomstootwapen, handschoenen, bivakmutsen, telefoons, losliggende kleding, tie rips en een tas met geld.

Alle inzittenden werden door de politie in verzekering gesteld en verhoord. Iedereen beriep zich op zijn zwijgrecht.

Uit de verhoren van de getuigen bleek wat er die ochtend was gebeurd.

Een van de supermarktmedewerkers zat ‘s-ochtends in zijn auto op de parkeerplaats op zijn collega’s te wachten. Volgens het veiligheidsprotocol mag een supermarkt niet door een enkel personeelslid geopend worden. Terwijl deze medewerker zat te wachten keek hij door de autoruit plotseling in de loop van een pistool. Onder bedreiging werd hij vervolgens door meerdere mannen gedwongen het magazijn te openen en het alarm uit te schakelen, waarna hij werd vastgebonden in het magazijn.

Andere personeelsleden die stuk voor stuk de supermarkt binnenkwamen werden door de verdachten opgevangen en eveneens vastgebonden. Uiteindelijk duurde de overval nog geen 1o minuten, ruim voldoende om de inhoud van een van de aanwezige kluizen mee te nemen.

Een van de verdachten vroeg mij als raadsman voor hem op te treden. Op basis van de beschikbare informatie en in afwachting van het volledige politiedossier vroeg ik mij af of er signalementen van de daders van de overval bekend waren. Of de politie de telefoons van de verdachten zou uitpeilen om te zien of ze in de buurt van de supermarkt waren geweest. Of het het in de auto aangetroffen geld op de een of andere manier aan de kluis van de supermarkt ‘verbonden’ kon worden. Of er sporen waren gevonden op de rollen tape die eventueel aan de verdachten toegeschreven konden worden. En of de verdachten een alibi hadden.

Na 10 weken voorarrest was het politieonderzoek nog volop gaande. Sommige vragen werden beantwoord. Er kwamen andere vragen bij. Maar het onderzoek liep door. Kennelijk was de politie er niet zeker van dat de in de auto aangetroffen heren de daders van de overval waren.

Zou dat terecht zijn?

Boem

Telefoon. Een oude bekende uit Friesland die behoefte had aan een advocaat. Zo dacht hij.  Iets met verkeersovertredingen.

Nadat ik van de rechtbank Leeuwarden het politiedossier kreeg toegestuurd moest ik toch goed nadenken wat te doen. Uit het proces-verbaal viel namelijk op te maken dat mijn oude bekende niets teveel had gezegd. Inderdaad had hij behoefte aan rechtsbijstand.

Wat was er gebeurd?

Begin januari, toen de sneeuw ons land bedekte, had de verdachte, laten we hem Henk noemen, een auto van iemand geleend. Op de route van de bibliotheek naar de supermarkt gleed in een bocht de achterkant van de geleende auto weg die daardoor op de andere weghelft terecht kwam. Boem. Een botsing met een Italiaanse middenklasser was het gevolg.

De Duitse bestuurder van de nietsvermoedende personenauto zag tot zijn schrik niet alleen dat een achterlamp stuk was maar ook dat de veroorzaker zijn weg vervolgde. Zou die dan niks gemerkt hebben?

Gelukkig voor de Duitser was de politie snel geïnformeerd en kon Henk via het kenteken en een telefoontje naar de eigenaar, getraceerd worden.

Henk bleek niet bepaald een first-offender. Zijn justitiële geschiedenis was, als het ging om verkeersovertredingen, indrukwekkend. Zeker gezien zijn leeftijd van net 29.

In 2002 had Henk zijn eerste politiecontact wegens rijden onder invloed. De rechtbank in Leeuwarden veroordeelde hem daarvoor destijds tot een geldboete van € 750,- en een jaar voorwaardelijke rijontzegging met een proeftijd van 2 jaar.

In 2005 werd Henk aangehouden en weer veroordeeld wegens rijden onder invloed. Ditmaal tot een geldboete van € 1.000,- en 9 maanden rijontzegging.

Een jaar later kreeg Henk een boete van € 300,- wegens een snelheidsovertreding; hij reed 43 km te hard.

In 2007 volgde er een veroordeling in verband met een overtreding van de Scheepvaartverkeerswet. Varen onder invloed leverde 3 maanden rijontzegging op en een boete van € 380,-.

Hetzelfde jaar volgde er een veroordeling wegens doorrijden na een aanrijding. Nog een keer 3 maanden rijontzegging en een boete van € 650,-.

Henk was erg hardleers en kreeg van de rechtbank in 2008 weer 9 maanden rijontzegging en € 750,- geldboete. Delict: rijden onder invloed.

Voor het CBR was toen de maat al vol. Er volgde een vorderingsprocedure en na een reeks bloedtesten en een psychiatrisch onderzoek werd het rijbewijs ongeldig verklaard. Henk mocht niet meer rijden. Dat hij voor zijn werk als chauffeur van een rijbewijs afhankelijk was, mocht hem niet meer baten.

Maar Henk ging toch rijden.

En hij verzweeg tegenover ouders, vriendin, vrienden en werkgever het verliezen van zijn rijbewijs.

Dus toen in januari opeens de politie op de stoep stond was het poot aan voor Henk.

Henk is gedagvaard om te verschijnen bij de politierechter in verband met 2 strafbare feiten. Zonder geldig rijbewijs mag je nu eenmaal geen auto besturen. En als je bij een ongeval betrokken bent mag je de plaats van dat ongeval niet verlaten zonder je bekend te maken.

Henk wist dat hij geen geldig rijbewijs had toen ik hem daarnaar vroeg. Maar op mijn vraag of hij destijds had gemerkt dat hij bij een aanrijding betrokken was geweest kwam het misschien wel veelzeggende antwoord: “Ik weet niet of ik me dat kan herinneren……”

Ik besluit de uitdaging aan te gaan en Henk juridische bijstand te verlenen.

Zaandam

De Rijdende Rechter is echt rechter. Kantonrechter in Zaandam om precies te zijn. Daar spreekt hij recht zonder tv-camera en sluit hij een zitting niet af met de woorden: “dit is mijn uitspraak en daar zult u het mee moeten doen.”

Opvallende uitspraken doet hij in het gerechtsgebouw wel. Zo ook op 4 maart van dit jaar.

Een schoonheidsspecialiste en haar voormalige werkgever waren het aan het einde van een dienstverband niet eens over de eindafrekening. De schoonheidsspecialiste vond dat zij nog recht had op uitbetaling van overuren en niet opgenomen vakantiedagen terwijl de eigenaar van de salon juist vond dat hij geld van zijn ex-werkneemster moest krijgen. Ze had volgens hem in een periode van ruim 2 jaar, teveel loon ontvangen. Partijen kwamen er niet uit en de zittende rechter moest uitkomst bieden.

De kantonrechter stelde vast dat partijen bij aanvang van de arbeidsovereenkomst hadden afgesproken dat de schoonheidsspecialiste gemiddeld 33 uur per week zou gaan werken, afwisselend 30 en 36 uur per week.

Als de werkgever na afloop van de arbeidsovereenkomst de mening is toegedaan dat de schoonheidsspecialiste te weinig uren heeft gewerkt (en dus, achteraf, te veel loon zou hebben ontvangen) dan dient dat voor rekening van de werkgever te komen, aldus de Zaanse rechter. Het was immers de werkgever die de uren van de schoonheidsspecialiste vaststelde en de werkgever had zelf gedurende het dienstverband de werkneemster niet een keer aangesproken op het werken van te weinig uren. Daarom was van ongeoorloofde afwezigheid geen sprake geweest en hoefde de werkneemster geen geld terug te betalen.

Opvallend, want als overuren uitbetaald worden zou je toch ook verwachten dat onderuren terugbetaald moeten worden. Nee dus.

Zie hier het risico van een arbeidsovereenkomst met een vast aantal uren. Om gedoe-achteraf te voorkomen lijkt het veel verstandiger om in dit soort situaties niet een vast aantal te werken uren af te spreken maar een arbeidsovereenkomst met een flexibel karakter aan te gaan, tenminste voor wat betreft het aantal te werken uren. Veel werkgevers willen dat echter niet omdat het (voor de boekhouding) vaak gemakkelijker is om een werknemer iedere maand hetzelfde salaris uit te betalen in plaats van iedere maand een iets ander bedrag. Maar deze salonhouder betaalde daarvoor wel een prijs. Een prijs van ruim € 1.200,-.

Urinetest

Zijn werknemers verplicht mee te werken aan een urinetest als de werkgever daarom vraagt?

Een vraag waarop het antwoord niet zo een, twee, drie voor de hand ligt, maar waar de kantonrechter in Den Helder in oktober 2009 antwoord op moest geven.

De Helderse rederij Vroon Offshore Services B.V. eiste in mei 2009 dat al haar werknemers een Drugs & Alcohol Policy ondertekenden. Het ging daarbij om een document waarin de gewijzigde regels omtrent drugs- en alcoholbeleid waren vastgelegd. De meeste van de ruim 600 werknemers deden braaf wat het bedrijf hen vroeg maar in ieder geval 4 werknemers weigerden de verklaring te ondertekenen. Als gevolg van hun voortdurende weigering werden zij geschorst en in een lagere functie geplaatst.

De werknemers accepteerden hun degradatie niet en stapten naar de rechter. Aangevoerd werd dat het nieuwe drugs- en alcoholbeleid op een ontoelaatbare, eenzijdige manier door de werkgever was vastgesteld zonder overleg met het personeel of een vertegenwoordiging daarvan, bijvoorbeeld een ondernemingsraad. Verder stelden de werknemers dat de urinetest en de daaraan gekoppelde bevoegdheid van de reder om te allen tijde privébezittingen en hutten te mogen doorzoeken een ernstige inbreuk op hun privacy betekende.

De werkgever stelde daar tegenover dat het nieuwe beleid hard nodig was in het kader van de aangescherpte regels omtrent veiligheid op het water.

De rechter was het in grote lijnen met de werknemers eens. Zij vond dat het afnemen van een urinetest inderdaad als ingrijpend kan worden beschouwd, zeker nu uit een urinemonster meer kan blijken dan het feit of iemand alcohol of drugs heeft gebruikt. Een wettelijke basis voor de privacy-schendende bevoegdheid om privé-eigendommen te doorzoeken was er niet.

Over de inspraak van werknemers in het bedrijf oordeelde de kantonrechter hard:

(…) nu Vroon om onbekend gebleven redenen geen ondernemingsraad heeft, terwijl een bedrijf met 600 werknemers hiertoe wel verplicht is ingevolge de wet. Indien Vroon wel een ondernemingsraad zou hebben gehad dan zou het voorgestelde alcohol- en drugsbeleid, vanwege de daarin genoemde arbeidsomstandigheden onder de reikwijdte van artikel 27 WOR vallen, waardoor het instemming van de ondernemingsraad behoeft.

Als gevolg van de beslissing van de kantonrechter moest zowel de schorsing van de werknemers als de degradatie ongedaan worden gemaakt.

Een werknemer hoeft dus niet zonder meer in te stemmen met maatregelen van een werkgever die ingrijpend zijn, ook niet als de veiligheid daarmee gediend is. En een urinetest dient als ingrijpend te worden beschouwd.