Vakantie

Een dokter kan de deur van zijn praktijk wel een paar weken sluiten om met vakantie te gaan, maar ook zonder witte jas blijft hij dokter.

Zoals politieagenten 24 uur per dag politieagent zijn, verwachten mensen van een arts dat hij altijd klaarstaat om medische hulp te verlenen. Maar is die verwachting terecht?

Die vraag is de afgelopen jaren in het medisch tuchtrecht aan de orde geweest. De casus was als volgt.

Tijdens een trekvakantie in Nepal komt een Nederlandse toeriste lelijk ten val met een pijnlijke pols tot gevolg. De plaats van onheil was ongelukkig. De dichtstbijzijnde doorgaande weg lag op 2 dagen lopen.

Met behulp van een drager, een sjerpa en haar man was de vrouw met veel pijn en moeite in staat een overnachtingsplaats te vinden. Het was de bedoeling om van daaruit een arts te raadplegen. De drager en de gids werden met dat doel erop uit gestuurd.

Ver hoefden ze niet te zoeken. In de overnachtingsplaats zelf bleek bij toeval een groep Nederlandse toeristen aangekomen te zijn. Een van hen was internist. De gids en de drager vroegen de arts, die zich na een barre bergtocht van 8 uur net stond op te frissen, of hij even mee wilde komen om naar de pols van de vrouw te kijken.

De arts legde uit dat hij internist was, niets van botten wist en adviseerde een andere arts te zoeken.

Lees: hij had er geen zin in.

In het dorp werd al snel een Franse arts gevonden die wel bereid was medische hulp te verlenen. De pols van de vrouw bleek gebroken en met behulp van verzamelde bamboestokjes gespalkt. Dat verlichtte de pijn zodanig dat de vrouw in staat was om de volgende verder te lopen naar een plek die met de auto bereikbaar was.

Ondertussen had de Nederlandse internist van het reisgezelschap vernomen dat er medische bijstand was verleend. Hij dacht verder niet meer aan de vrouw met haar zere pols.

Terug in Nederland liet de toeriste het er niet bij zitten. Ze diende tegen de internist een klacht in bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Volgens haar had de arts gehandeld in strijd met de algemene norm van artikel 47 van de Wet BIG waaruit voortvloeit dat iemand die in zijn hoedanigheid van arts om bijstand wordt gevraagd, de juiste zorg dient te betrachten.

De arts voerde uitvoerig verweer maar dat mocht hem niet baten. Het tuchtcollege was van oordeel dat het handelen van de arts niet in overeenstemming kon worden gebracht met de normen en waarden die tot uitdrukking worden gebracht in de Nederlandse artseneed en legde de arts een waarschuwing op.

Vakantie in het verre buitenland of niet.

De arts kon zich met dat oordeel niet verenigen en ging in beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag.

Daar kwam wederom de kernvraag aan bod: Heeft in een situatie als de onderhavige een BIG-geregistreerde arts een plicht tot het bieden van zorg of hulp buiten zijn werk of diensttijd en, zo ja, hoe ver strekt die verplichting?

Art. 47 Wet BIG bepaalt met betrekking tot de vraag of een arts buiten werk- of diensttijd een plicht heeft tot het bieden van zorg of hulp, dat een in het BIG register ingeschreven arts onderworpen is aan tuchtrechtspraak “terzake van degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheid behoeft”.

Na een uitvoerige afweging van alle omstandigheden kwam het Centraal Tuchtcollege op 19 augustus 2010 tot het oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodgeval als bedoeld in de Wet BIG en dat de arts met betrekking tot zijn handelen of nalaten tuchtrechtelijk geen verwijt kon worden gemaakt. Immers, het vermoeden van een gebroken pols kan niet als calamiteit of noodsituatie worden gezien, de vrouw had na haar val nog minstens een uur kunnen lopen en de arts was, naar zijn eigen oordeel, niet zodanig deskundig onderlegd dat hij op een adequate wijze hulp als internist had kunnen bieden op het gebied van de traumatologie.

Om de ongelukkige toeriste niet helemaal in de kou te laten staan overwoog het college nog wel: “Dit laat onverlet dat de situatie van klaagster erg vervelend voor haar is geweest en dat de arts op een andere wijze dan hij heeft gedaan blijk zou hebben kunnen geven van zijn betrokkenheid bij de situatie van klaagster.”

Moreel zou het de arts misschien gesierd hebben indien hij iets meer betrokkenheid had getoond. Maar (tuchtrechtelijk) verwijtbaar was het niet.

Hoogleraar gezondheidsrecht Legemaate noemt de uitspraak van het college alleszins straight. ‘Je hoeft niet altijd dokter te zijn’, zo vat hij de uitspraak samen.

Toch laat dit voorbeeld zien dat Nederlandse artsen op moeten passen. Ook in het verre buitenland kun je je niet helemaal aan de blik van Hippocrates onttrekken. Je zult (als arts) wel moeten beoordelen of er sprake is van een noodsituatie, alvorens je besluit om je witte jas in je koffer te laten zitten.

Plaats een reactie